2002/6
KERSTVERHAAL

‘Harrie kom kijken, twee konijntjes daar bij dat meisje in die doos’
‘Wil je een konijntje?’ vroeg ik. ‘Jaaaa’, riepen beiden.
Voor vijf gulden had ik twee dolgelukkige kinderen. Deze koninginnedag kon niet meer stuk.
Het heeft een paar weken, een jas, meters plint en een paar schoenen geduurd voordat we besloten dat ze buiten in een hok moesten, maar daar waren we het dan ook allemaal over eens. Het werd de kippenren. Die onderging daarna zeker vijf aanpassingen, de helft van onze tuin en een kwart van die van de buren werd ondergraven. En dat was zo ernstig dat ik éénmaal erg bang was dat onze onwetende buurvrouw tijdens het praatje over de heg uit het zicht en in de grond zou verdwijnen.
Kippen en konijnen leefden vredig samen en de konijnen vertoefden minstens een uur per dag in warme kinderarmen.
De kinderen en de konijnen werden ouder en één konijn ging dood.
Verdriet.
Het levende konijn leek ook langzaam dood te gaan door het gemis van haar vriendin. ‘Is een konijn dat niet meer huppelt nog wel een konijn?’ vroeg mijn dochter.
‘Zullen we níeuwe konijnen kopen?’ vroeg ik. ‘Jaaaa!’ riepen beiden.

De kinderboerderij wilde ons er wel zes verkopen. ‘Nee twee,’ zei ik streng.
Drie konijnen in een kippenren is plezier voor zes.
En zie het oude konijn, zij huppelde weer. Gedrieën renden ze onder en over de kippen die daar erg zenuwachtig van werden en geen eieren meer wilden leggen.
Elke dag was het feest in de ren. Wij waren erg voldaan en het oude konijn volledig gereanimeerd.
Na twee maanden en een nacht met iets te veel glaasjes, keek ik ‘s morgens nog enigszins troebel de tuin in. ‘Weet je wat ik zie als ik gedronken heb, allemaal beestjes,’ zong het door mijn hoofd. Zeker acht jonge konijnen renden rond. ‘Hoe kan dat nou?’ hoor ik mezelf zeggen. Ik belde mijn vriendin; ‘Weet jij wie er jonge konijnen in ons hok heeft gestopt?’
Nee dat wist zij niet ‘Het zal wel aan je dronken hoofd liggen,’ opperde zij. ‘Nee echt waar,’ zei ik en alsof de beeldtelefoon al was uitgevonden, liep ik met het toestel naar de achterdeur om haar te overtuigen. Weg waren ze, niet één dartel konijn meer te bekennen.
In één tel was ik aangekleed en belde aan bij Dirk: ‘Dirk, heb jij jonge konijnen bij ons in het hok gestopt?’
‘Hoe moet ik aan jonge konijnen komen?’ vroeg Dirk. Buurvrouw Litjes keek ondeugend uit haar ogen toen zij mij hardop hoorde nadenken over wie dat dan wel gedaan kon hebben.
Het vergde wel enige studie om te ontdekken dat de nieuwe konijnen deze jongen hadden gebaard, dus dat het ‘oude’ dwergkonijn geen vrouwtje was en ook niet zo oud als wij dachten.
In ieder geval werd HIJ de godfather van een rijk nageslacht dat in zijn hoogtijdagen een familie vormde van 34 konijnen en ons tot grote wanhoop zou brengen.

Het was in deze dagen dat mijn werk zich voor een gapende afgrond bevond, dat mijn leeftijd zich onmiskenbaar naar de vijftig bewoog en dat deze wetenschap mij tot wanhoop dreef. Mijn hele leven had ik gevochten, op een volle en wilde zee, golf na golf had ik overmeesterd en nu opeens:’de horizon’?
Ik implodeerde, vroeg me af waarom ik nog verder zou gaan, het einde was nakende. Mijn vriendin, vol liefde en begrip, vocht er voor dat ik niet verzoop. Maar zie, als de nood het hoogst is was daar opeens in het volle licht van de warme zon, een mooie jonge deerne verleidelijk en gewillig. Zij wilde mij en ik moest haar. Achttien maanden lang liep zij met me op en sleepte ik me achter haar aan; ik werd wereldkampioen zwemmen en verzoop menig keer in gulzig water.
‘Kom konijntje van me,’ riep ze, en ik, slaaf van mijn driften, ik huppelde en gaf pootjes.
Tot ook oud konijn moest toegeven dat het leven onherroepelijk was en zijn kop moe te rusten legde.
Sindsdien roept mijn oude vriendin niet meer ‘jongetje’ maar ‘konijntje’ en ben ik weer helemaal opnieuw verliefd.

Harrie Hageman

< back