2002/1
OUDE MANNEN
JONGE MEIDEN

Het was weer Kerstmis, er belden weer ‘goeie vrienden’ met het verzoek om bij hen hun eenzaamheid met mij te mogen delen. Voor het eerst ging ik door de knieën, ik dacht: ‘Kom op, lekker makkelijk om met leeftijdgenoten te vertoeven, hoef je je niet zo uit te sloven om jong te lijken’. Niets is minder waar. Wanneer je niet met je medevijftigers in een wat dommelend gebeuren wilt ten ondergaan kost het bakken energie om iedereen wakker te houden en tevens te laten merken dat wat jou betreft die vijftig helemaal geen rol speelt om ondertussen stiekem voor jezelf te moeten constateren dat je niet wezenlijk van je leeftijdgenoten verschilt.

Ontkennen gaat mij niet zo goed af, ik ben te nuchter en te kritisch. Ronald Giphart schreef in zijn boek Het feest der liefde dat hij meer van decorum hield dan van eerlijkheid. Ik kom uit de jaren veertig vijftig, de jaren van braaf, kuis in het kruis en netjes. Ik heb me er bij neergelegd, iedereen heeft een handicap. Maar als ik mocht kiezen tussen ‘eerlijk leugenachtig’ en ‘brutaal met een mank been’ of ‘lopen als een kievit’ en ‘zo braaf als een valse monnik’, dan koos ik, zelfs met beide ogen dicht, voor het eerste en dan zou ik ook nog wel aan een oog blind mogen zijn.

Was ik maar een valse nicht, een speelse oplichter of een leugenachtig verhalenverteller denk ik dikwijls. Niks daarvan, ik kan zelfs niet afdingen. Laatst in zo’n winkeltje met tweedehandse rotzooi voor de derde wereld vroeg een kogelronde van Turkse afkomst, terwijl zij een ongekend lelijk vaasje omhoog stak, ‘Hoe duur?’, de vrijwilligster achter de kraam zei op haar voor allochtonen bestemde allervriendelijkst dat het vaasje een kwartje mocht kosten, ‘Dubbeltje’ antwoordde de Turkse onmiddellijk. In Tilburg zeiden we vroeger als we over zo’n voorval vertelden ‘Ik dacht dat ik me bezeek’.

Samen met mijn zoon overkomt het me nog wel eens dat ik zo vreselijk moet lachen dat ik letterlijk niet meer bijkom. Met weinigen deel ik zo dezelfde humor als met hem. Subtiel besluipt ons de lachstuip, we steken elkaar aan, stuwen elkaar op naar de grootste kramp duldbaar, we stikken erin, komen om in onze ademnood en zien ondertussen door onze tranen heen dat we een heel gezelschap op ongegeneerde wijze buitensluiten wat alleen maar leidt tot nog meer oh en wee geroep, veroorzaakt door golven steeds heftiger wordende pijn rond het middenrif. Hierna volgt onherroepelijk een zalige vermoeidheid die langzaam wordt vervangen door een vreemde leegte vermengd met weemoed naar het moment van zo even geleden.

Ik kan stinkjaloers worden op die jonge meiden waarvan het lijkt dat zij veroordeeld zijn tot een voortdurende lachstuip. Maar ik ben niet meer jong en heb dus helemaal niets meer met jonge meiden te maken. Ik mag jongbejaarden aanhoren die ‘bij nader inzien’ vinden dat Bush ‘het toch niet zo gek doet’ en dat ‘die vrouwenonderdrukkers daar, toch maar mooi verdwenen zijn’ en dat ‘Arafat zijn poot niet zo stijf moet houden’ en die ondertussen voor het gemak vergeten dat Bush ons even hard naait als die andere gluiperd Sharon die tezamen, sínds de elfde, evenveel doden op hun geweten hebben als waarover zij óp de elfde zo jammerden.

Ik mag op een kerstfeest met mede-half-doden genieten van de rust die valt als even niemand meer weet wat er gezegd moet worden. Ik mag te hard mee lachen over treurige grappen die door allen als uit een soort bevrijding met een bulderende lach verwelkomd worden. Ik mag nog alleen maar moe worden van het leuk doen omdat ‘het leuk zíjn’ allang versleten is. Wat een godvergeten ellende als je jezelf zelfs niet meer een lekkere dronken bui kunt drinken omdat jij en je medestervenden de alcohol minder goed verdragen. Hoeveel leed kun je aan op een avond bij het ongegeneerd aanschouwen van zoveel uitgebluste, maar krampachtig bijeengehouden relaties. Waarom zou je niet mogen bidden dat god in al zijn goedheid deze aardige mensen met één gebaar subtiel maar subiet uit hun lijden verlost. Als hij me zou verhoren, ik zou me verplicht voelen weer in hem te gaan geloven, hij die zóveel van zijn schapen houdt kan niet anders dan op twee knieën aanbeden worden maar ik maak me geen illusies, zelfs dát doet ie niet. De slaplul.

Harrie Hageman

< back